Afschaffing stamrechtvrijstelling
Een werknemer die bij een bedrijf vertrekt en een ontslagvergoeding meekrijgt, zal deze vergoeding niet altijd direct nodig hebben of wil deze wellicht gebruiken als startkapitaal voor een eigen bedrijf. In het verleden kon hij of zij er in een dergelijk geval voor kiezen de ontslagvergoeding te ontvangen in de vorm van een stamrecht en gebruik te maken van de stamrechtvrijstelling ex artikel 11 lid 1 sub g van de Wet op de loonbelasting 1964. De ontslagvergoeding werd dan op het moment van storting niet ineens belast, maar in gedeelten, op het moment van periodieke uitkering. Door het uitstel en de spreiding betaalde de vertrokken werknemer doorgaans minder belasting en kon hij of zij de ontslagvergoeding onbelast laten groeien.
Per 1 januari 2014 is de stamrechtvrijstelling voor bankspaarrekeningen en bv’s echter afgeschaft. Dat betekent dat vertrekkende werknemers die nadien een ontslagvergoeding ontvangen, daarover direct belasting moeten betalen in box 1 (inkomensbelasting). De vergoeding komt bovenop het verdiende loon en daardoor is de kans niet denkbeeldig dat deze in een hogere belastingschijf terecht komt, waardoor een hoger belastingtarief moet worden betaald. Mensen die hun ontslagvergoeding in het verleden reeds in de vorm van een stamrecht hebben laten uitkeren, krijgen de mogelijkheid om deze in één keer uit te laten keren, in plaats van in periodieke termijnen. Er hoeft dan slechts over 80% van het totale bedrag belasting te worden betaald.